Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4981

Datum uitspraak2001-09-13
Datum gepubliceerd2001-11-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers45755/KGZA 01-172
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Uitspraak: 13 september 2001. V O N N I S van de president van de Arrondissementsrechtbank te Roermond rechtsprekende in kort geding in de zaak van: eiseres in kort geding bij exploot van dagvaarding d.d. 7 augustus 2001: De besloten vennootschap AUTOBEDRIJF G.H.V. B.V., gevestigd te Venray, procureur mr. T. van der Meeren; tegen: gedaagde in kort geding bij voormeld exploot van dagvaarding: DE GEMEENTE VENRAY, gevestigd te Venray, procureur mr. O.J.H.M. van Eijndhoven, advocaat mr. M.T.C.A. Smets. 1. Het verloop van de procedure Dit blijkt uit de navolgende processtukken: de inleidende dagvaarding; de pleitnota van mr. Van der Meeren en de door eiseres in het geding gebrachte producties; - de pleitnota van mr. Smets en de door gedaagde in het geding gebrachte producties. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 september 2001. 2. De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of ongenoegzaam gemotiveerd weersproken, ofwel blijkend uit overgelegde en in zoverre niet betwiste producties, staat het volgende tussen partijen in rechte vast, voor zoveel in dit kort geding terzake doende: gedaagde, verder: de gemeente, heeft op 20 februari 2001 een ontwerp vastgesteld voor het bestemmingsplan “De Hulst 2”; het plangebied heeft onder andere als bestemming “bedrijven en kantoren”; hoofdstuk 5 van het bestemmingsplan onder punt 2 op pagina 27 bevat onder “overige voorzieningen” de volgende tekstpassage: “binnen het plangebied wordt het mogelijk gemaakt een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG te realiseren.”; in het uittreksel uit de planvoorschriften behorende bij het vigerende bestemmingsplan “De Hulst 2” is onder artikel 6, lid 1 onder 3 opgenomen: “één verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG ter plaatse van de aanduiding op de plankaart, het LPG-vulpunt wordt gerealiseerd binnen het op de plankaart aangeduide “situeringsgebied voor LPG-vulpunt” (zie ook artikel 5, lid 2, sub b, zesde aandachtstreepje);” in artikel 5, lid 2, sub b, is onder het zesde aandachtstreepje opgenomen: “In zone A is één verkooppunt voor motorbrandstoffen, met LPG, toegestaan, waarbij het bepaalde in het Besluit LPG-tankstations met betrekking tot de nieuwvestiging van verkooppunten voor motorbrandstoffen van toepassing is. Tot 1 januari 2006 geldt dat binnen het plan vestiging van een verkooppunt voor motorbrandstoffen uitsluitend mag plaatsvinden ten behoeve van de verplaatsing van een bestaand verkooppunt in de gemeente Venray.”; in het voorstel aan de gemeenteraad betreffende het vaststellen van bestemmingsplan “De Hulst 2” is op pagina 2 onder “Benzineverkooppunt” opgenomen: “... Deze locatie is op de eerste plaats bedoeld als een reservering voor verplaatsingsgevallen in de gemeente Venray. Met verplaatsingsgevallen worden bestaande verkooppunten bedoeld die zich in een woonomgeving bevinden of anderszins in aanmerking komen voor verplaatsingen waarvan op de te verlaten locatie een stedenbouwkundige / milieutechnische verbetering plaatsvindt. Deze locatie is niet bedoeld om het aantal benzineverkooppunten in de gemeente Venray uit te breiden, althans niet gedurende de eerstkomende vijf jaar. ... Daarna kunnen we een discussie voeren of ter plaatse behoefte is aan uitbreiding van het aantal verkooppunten in Venray, danwel dat het betreffende terrein zal worden uitgegeven als “gewoon” bedrijventerrein.”; het bestemmingsplan is door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg op 5 juni 2001 goedgekeurd; eiseres, verder: GHV, wenst een brandstofverkooppunt op De Hulst 2 te vestigen en te exploiteren; bij brief van 4 juni 1998 heeft Schreurs Oliemaatschappij BV, de brandstofleverancier van GHV, de gemeente verzocht haar medewerking te verlenen om het brandstofverkooppunt van GHV aan de Stationsweg 183 te Oostrum (gemeente Venray) te herhuisvesten naar de omgeving van de Henri Dunantstraat, gelegen in het plangebied “De Hulst 2”; de gemeente heeft GHV op 8 maart 2000 toegevoegd aan de lijst van gegadigden; op 14 maart 2001 heeft de gemeente aan GHV als een van de belangstellenden voor de bouwkavels een vragenlijst toegezonden; de gemeente heeft GHV op 21 maart 2001 laten weten haar niet (langer) als kandidaat aan te merken en daartoe gesteld dat ten aanzien van GHV geen sprake meer is van een verplaatsing van een bestaande benzinepomp, daarbij verwijzend naar het bestemmingsplan. 3. De stellingen en de vorderingen van GHV Deze heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de aangehechte dagvaarding. Ter terechtzitting heeft de raadsman van GHV op de dagvaarding een nadere toelichting gegeven, van welk betoog pleitnotities zijn overgelegd, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt aangemerkt en waarnaar ten deze wordt verwezen. Voor zover nodig zal op de stellingen van GHV nader in de overwegingen worden ingegaan. 4. Het verweer van de gemeente De raadsman van de gemeente heeft het gevorderde bestreden met het betoog, neergelegd in zijn pleitnotities, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast wordt aangemerkt en waarnaar ten deze wordt verwezen. Voor zover nodig zal op de stellingen van de gemeente nader worden ingegaan in de overwegingen. 5. Het voorlopig oordeel van de president van de rechtbank Bevoegdheid van de president Door GHV is aangevoerd dat de gemeente jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door haar af te wijzen als kandidaat voor het brandstofverkooppunt in De Hulst 2. Nu op grondslag van een burgerlijk recht wordt geprocedeerd, is de president bevoegd van de vordering kennis te nemen. De ontvankelijkheid van GHV Ingevolge vaste jurisprudentie dient een eisende partij niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vorderingen voor de burgerlijk rechter, indien en voorzover er een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang open staat of heeft gestaan tegen een door een overheid(sorgaan) genomen besluit (behoudens uitzonderingen). Voor de vraag of GHV ontvankelijk is in haar vorderingen, zal vooreerst bezien moeten worden of in het onderhavige geval sprake is van een besluit als hiervoor bedoeld. Onder besluit wordt, ingevolge het bepaalde in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb), verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een als definitief bedoeld oordeel van een bestuursorgaan omtrent de toepasselijkheid van wettelijke voorschriften met de uitvoering waarvan het bestuursorgaan is belast, wordt in een toenemend aantal gevallen als een rechtshandeling en dus als een besluit gezien. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk indien het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag. Naar het oordeel van de president dient de selectie van kandidaten voor een te vestigen brandstofverkooppunt als een besluit als hiervoor bedoeld te worden beschouwd. Daartoe wordt overwogen dat het selectiecriterium van de gemeente is vastgelegd in het bestemmingsplan (artikel 6 juncto artikel 5 in productie 2 bij de pleitnota zijdens de gemeente). Zoals blijkt uit het schrijven van de gemeente aan GHV van 21 maart 2001 is de beslissing (het besluit) om GHV niet (langer) te beschouwen als kandidaat voor het brandstofverkooppunt genomen op basis van vorenbedoeld criterium uit het bestemmingsplan. Met de toetsing van GHV als gegadigde aan dat criterium heeft de gemeente definitief en in negatieve zin geoordeeld omtrent de toepasselijkheid van het bestemmingsplan. In de administratieve rechtspraak wordt het bestuurlijk rechtsoordeel over de inhoud van het bestemmingsplan aangemerkt als een op een rechtsgevolg gericht besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, indien geen (aanvaardbare) andere weg openstaat om de vraag van de toelaatbaarheid van een activiteit aan de bevoegde gemeentelijke instantie voor te leggen. Ook in het onderhavige geval bestaat geen andere (aanvaardbare) weg de toelaatbaarheid van het oordeel van de gemeente te toetsen: het in bezit nemen van het betreffende perceel in afwachting van een besluit tot toepassing bevoegdheid van het bestuursorgaan tot handhaving van een besluit tot toepassing van bestuursdwang is in het onderhavige geval geen optie. Op grond van het vorenstaande dient het oordeel van de gemeente ook in het onderhavige geval beschouwd te worden als een besluit. In een ontheffing van het criterium is niet voorzien, althans daarvan is niet gebleken, zodat het besluit van de gemeente om GHV niet aan te merken als kandidaat voor het brandstofverkooppunt als definitief dient te worden aangemerkt. Op grond van de bepalingen van de Awb had GHV bezwaar kunnen maken tegen dat besluit, waarna eventueel nog beroep mogelijk was. Gezien het vorenstaande is de president van oordeel dat sprake is van een besluit van een bestuursorgaan, waartegen een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang open staat of heeft gestaan. Nu GHV bezwaar had kunnen maken tegen het besluit van de gemeente, dient zij niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vorderingen. De gemeente heeft echter verzuimd bij de bekendmaking van haar besluit er melding van te maken dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld. Daardoor heeft de gemeente geen juiste toepassing gegeven aan artikel 3:45 Awb. Op grond hiervan en het bepaalde in artikel 96a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient GHV alsnog in de mogelijkheid gesteld te worden bezwaar te maken tegen het onderhavige besluit en wel bij de ondertekenaar van het besluit van 21 maart 2001. Indien en voorzover mocht blijken dat de ondertekenaar van het besluit niet bevoegd mocht zijn, ligt het op diens weg het bezwaar door te leiden naar het bevoegde bestuursorgaan. Op grond van het hiervoor aangehaalde artikel vangt de termijn voor het alsnog indienen van het bezwaarschrift aan met ingang van de dag na die waarop dit vonnis onherroepelijk zal worden. Nu de gemeente - zoals hiervoor overwogen - geen juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 3:45 Awb, is de president van oordeel dat GHV geen verwijt treft dat zij haar vorderingen heeft voorgelegd aan de burgerlijk rechter. Gelet hierop is de president van oordeel dat de gemeente dient te worden veroordeeld in de kosten van deze - door GHV niet-verwijtbaar bij de burgerlijk rechter aanhangig gemaakte - procedure. B E S L I S S I N G De president van de rechtbank: verklaart GHV niet-ontvankelijk in haar vorderingen; bepaalt dat GHV alsnog bezwaar tegen het besluit van de gemeente van 21 maart 2001 kan maken bij de ondertekenaar van dat besluit; veroordeelt de gemeente in de kosten van deze procedure, welke kosten aan de zijde van GHV tot aan deze uitspraak worden begroot op een bedrag van f. 2.090,53 dan wel EUR 948,64, te weten f. 400,= aan griffierechten, f. 140,53 aan explootkosten en f. 1.550,= aan salaris ten behoeve van de procureur. Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.L.M. Magnée als president, en door deze ter openbare civiele terechtzitting van 13 september 2001 uitgesproken in tegenwoordigheid van M.H.P. van Asten-Berden als griffier. Type: mva Coll.: